Ondertussen zit ik het vierde leerjaar van mijn opleiding tot verpleegkundige, waarin de laatste jaren flink wat verschuivingen hebben plaatsgevonden. Eén van de meest in het oog springende daarbij is het ‘competentiegericht’ leren. Wat dat inhoudt, bekeken vanuit het oogpunt van de student, zal ik proberen uiteen te zetten in deze en een aantal komende posts. Het is niet bedoeld als uitputtende uiteenzetting van het competentiegericht onderwijs. En wellicht zal een agoog zich zelfs tenenkrommend door het bericht heen moeten werken. Maar dit is wat ik zie als student. In het vorige deel kon je lezen over de basale opbouw van de ‘meetlat’ van de opleiding: het verpleegkundige competentieprofiel, de HBO-competenties en de verschillende niveau’s van ontwikkeling. In dit deel lees je hoe studenten verpleegkunde zich naar deze meetlat voegen, met speciale aandacht voor de ‘differentiatie’.
Deel 2: Koning POP en het rijk van de Persoonlijke Leerweg
Koning POP betreedt het toneel
All rise! Koning POP betreedt het toneel. Koning POP is gemaakt van ideeën, papier, veel ergernis en de wil om een opleiding te voltooien. Voluit heet Koning POP eigenlijk Persoonlijk OntwikkelingsPlan, maar wanneer een naam zo vaak genoemd wordt, is deze gedoemd te eindigen als afkorting. Niettemin is Koning POP machtig. Dit is het verhaal van Koning POP.
Iedere student aan de opleiding tot verpleegkundige niv. 5 heeft aan het einde van z’n opleiding een aantal POP’s geschreven. In het POP wordt, vrij kort door de bocht, het huidige niveau van de student geanalyseerd, worden ‘leerdiagnosen’ gesteld, interventies gekozen en gepland. (tien punten als je het begin van de verpleegkundige cyclus hierin hebt ontdekt). Hoe staat het met mijn ontwikkeling van de verschillende kern- en HBO-competenties? Ga ik stage lopen? Zo ja: waar? Welke rollen willen ontwikkelen in de komende periode? Hoe ga ik hier op reflecteren? Dit alles wordt door de student zelf trouwens opgesteld. De student staat nl. centraal in het competentiegericht onderwijs zoals ik dat meemaak: de Persoonlijke Leerweg. Binnen deze persoonlijke leerweg dient een student, natuurlijk bijgestaan door lakei-docenten, diens eigen route naar het doel van het diploma uit te stippelen. Dit valt wellicht op te vatten als een paradigma verschuiving binnen het onderwijs: de student zélf bepaalt hoe diens opleiding er inhoudelijk uitziet, binnen een door school en wetgeving gesteld kader. (zo zijn we verplicht min. 2300 uur stage te lopen gedurende onze opleiding, zie wet BIG) Zoals in de vorige aflevering van de queeste der competenties al gesteld: na het behalen van het diploma is het natuurlijk niet afgelopen met het ontwikkelen van de verschillende competenties. Voor dit moment zal ik me echter beperken tot de opleiding zelf.
Het POP heeft dus een centrale rol binnen de opleiding van de student. Het bevat ‘the big plan’. Voor een periode van één of meerdere kwartielen (1/4e van een schooljaar, ong. 10 weken) wordt een POP opgesteld, dat door de POP-commissie dient te worden goedgekeurd. De POP-commissie bestaat uit een aantal docenten die zich buigen over de inhoud van de verschillende POP’s: is het plan voldoende om de beoogde doelen te behalen? Na goedkeuring van het POP kan de student aan de slag: op stage, tijdens een minor, binnenschools, etc. Voor de uitleg over dit proces, dat nauw gekoppeld is aan de inhoud van het POP zal ik de verschillende belangrijke onderdelen uiteenzetten. In het kort komt het neer op de volgende opeenvolging:
POP -> Beroepsproduct -> Bewijs van kunnen -> Portfolio -> Toetsstation
Beroepsproducten
Binnen de queeste der competenties is het beroepsproduct een centrale speler. Een beroepsproduct is een breed begrip, maar globaal kan men stellen dat een beroepsproduct een opdracht is die de student aan zichzelf heeft voorgeschreven (in het POP). Beroepsproducten worden opgesteld aan de hand van de leerdoelen van de student, de verschillende rollen en kerncompetenties het beoogde niveau (beginner/gevorderd/competent) en de wijze waarop de student hieraan wil gaan werken. Om bijvoorbeeld een ontwikkeling in de rol van Beroepsbeoefenaar op gang te brengen kan een student het volgende schema opstellen aan de hand van het HBO competentieprofiel Verpleegkundige Gerontologie-Geriatrie:
Rol: Beroepsbeoefenaar
Kerncompetentie: Om het beroep van de VGG te ontwikkelen tot een professie die aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen van de eenentwintigste eeuw, vervult de VGG een actieve rol in de vernieuwing van het beroep en het bevorderen van het beroepsbewustzijn.
Inhoudelijke criteria
- Zich identificeren met de waarden van het beroep;
- De beroepswaarden in de dagelijkse praktijk uitdragen;
- Het begrijpen van de situatie waarin de VGG verkeert als zich professionaliserend beroep
- zorgen voor een professionele stem in de organisatie;
De student heeft op deze manier de focus van het beroepsproduct bepaald, al is het nog wat vaag. Want hoe gaat de student laten zien dat deze zich ‘identificeert met de waarden van het beroep?’ Hiertoe zijn de leerwerkactiviteiten in het leven geroepen: wat wil de student concreet gezien gaan doen? Gaan we een klinische les geven? Zo ja, waarover? Waarom daarover? Het zijn feitelijk de leerwerkactiviteiten die de ontwikkeling van de student vorm geven in de praktijk: planning, uitvoering en evaluatie. (wederom tien punten voor degene die de verpleegkundige cyclus herkent). Stel dat de student een klinische les wil geven over ethische problemen bij de verzorging van dementerenden met ‘probleemgedrag’. De leerwerkactiviteiten kunnen er dan als volgt uitzien:
Planning:
Vergaren van kennis: literatuur,
Opstellen van inhoud van klinische les
Datum vaststellen
Uitvoering:
Geven van klinische les
Attendereop ethische problemen tijdens praktijksituaties
Evaluatie:
Gesprek met werkbegeleider
360 graden feedback
Reflectieverslag
Een beroepsproduct dient met de poten in de modder van de praktijk te staan, maar ook een basis te vinden in ‘de theorie’. Zo zou een rationale voor het ‘attenderen op ethische problemen tijdens praktijksituaties’ een basis kunnen vinden in het zijn van een ‘moral agent’, zoals omschreven door van der Arend en Gastmans in ‘Ethisch Zorgverlenen’. Dit is één van de potentieel duizenden verschillende beroepsproducten die een student kan opstellen.
Om een voorbeeldje uit eigen praktijk te geven: de afgelopen maanden zijn een collega-student en ik druk bezig geweest met de influenzavaccinatiecampagne binnen onze stageinstelling. Hierbij kwam een enorme berg wetenschappelijke artikelen om de hoek kijken, evenals ethische overwegingen, organisatorische rompslomp en het vinden van de juiste personen binnen de instelling om daar je mening aan te verkondigen.
Door je te richten op een dergelijk onderwerp kom je gaandeweg in aanraking met de praktijk en de organisatie achter die praktijk. Eén van de leukste beroepsproducten uit m’n POP. Een ander beroepsproduct, om de rijkwijdte van beroepsproducten aan te geven: het organiseren van een prijsvraag voor tweedejaars studenten n.a.v. een boekrecensie die ze hebben geschreven over het boek ‘Ik heb Alzheimer’, of het begeleiden van een vroegerejaars student door diens leerproces. The choice is yours!
Belangrijk is ook dat de student aangeeft wie het beroepsproduct uiteindelijk gaat beoordelen. Hierbij kan de student kiezen uit: begeleidende docenten, inhoudsdeskundigen, collega’s op de werkvloer, werkbegeleiders, opleidingsfunctionarissen, medestudenten, cliënten, etc. Feitelijk dus iedereen die de student tegenkomt gedurende de opleiding. Wel dient er sprake te zijn van een spreiding over de verschillende beoordelaars en dienen beroepsproduct en beoordelaar op elkaar aan te sluiten: een literatuurverslag inhoudelijk laten beoordelen door medestudent heeft niet echt veel zeggingskracht natuurlijk.
Bewijzen van kunnen
Uiteindelijk dient er natuurlijk een beetje ‘evidence’ op tafel te komen. Hiertoe dienen de verschillende soorten bewijzen van kunnen, waaruit de student kan kiezen. Een bewijs van kunnen is een score-formulier, waarop de student aangeeft welke inhoudelijke criteria en hbo-competenties getoetst dienen te worden door de beoordelaar en op welk niveau. Veel gebruikte bewijzen van kunnen zijn:
- Hands-on: het praktisch uitvoeren van bijvoorbeeld een handeling, zoals het inbrengen van een katheter bij een man
- Reflectie: reflectie op een gebeurtenis aan de hand van een reflectiemodel
- Verslag
- Onderzoeksplan
- Hands-off: een beschrijving van een (mogelijke) praktijksituatie waarin de student beschrijft ‘hoe gehandeld te hebben’.
En zo zijn er nog een aantal vastgestelde bewijzen van kunnen, met elk hun specifieke (reeds door school vastgestelde) criteria die naast de door de student vastgestelde inhoudelijke criteria en hbo-competenties gelden voor het bewijs van kunnen. De beoordelaar kan vervolgens de verschillende criteria beoordelen als onvoldoende, voldoende, ruim voldoende of goed. Klik hier voor een voorbeeld van een dergelijk beoordelingsformulier.
Portfolio
De verzamelplaats van de verdoringen, bevindingen en analyses van de leerperiode: het Portfolio. Vaak een dikke ordner vol papierwerk, maar ook de digitale variant doet z’n intrede. Ieder beroepsproduct, reflectie, of ander relevant document gaat er in. Je bent als student natuurlijk zelf verantwoordelijk voor het bijhouden ervan. En je kan ook maar beter zorgen dat je portfolio op orde is; het is een belangrijke troef voor het toetsstation, waarover in de volgende paragraaf meer. Voordat je daar echter aan mag deelnemen dien je eerst een portfolioanalyse te schrijven, waarin je – heel verassend – een analyse van je portfolio beschrijft. Per rol beschrijf je tevens een situatie (die niet in je portfolio voorkomt) volgens de START methode (Situatie Taak Aandeel Resultaat Transfer). Wat heb ik meegemaakt? Wat moest ik doen? Etc. Naar ik heb vernomen is het een methode die ook tijdens sollicitatiegesprekken wordt gebruikt. Portfolio en Portfolioanalyse af en ingeleverd? Mooi: het laatste deel komt er aan.
Het Toetsstation
Binnen het rijk der beroepsproducten is er natuurlijk een rechtbank nodig: het toetsstation. Het toetsstation is feitelijk gezien niet meer dan een gesprek van zo’n 25 minuten met twee ‘assessoren’, dat de student voert voor het behalen van de vijf rollen op het gevorderde of competente niveau. Toch is de praktijk dat het toetsstation meer dan eens als een slachtbank gezien wordt. Of beter misschien: slagveld. De student strijdt gedurende het gesprek voor de erkenning van zijn of haar ontwikkeling. En daarbij gaat het er soms hard aan toe. Klotsende oksel verzekerd en meer dan eens agitatie, teleurstelling en woede.
Toetsstations vinden gedurende het schooljaar een aantal maal plaats. Hoofdzakelijk gedurende de laatste weken van ieder kwartiel, waarbij de student aan het begin van het kwartiel dienen op te geven of ze ‘op willen gaan’ voor een toetsstation, voor welke rollen en op welk niveau. Het toetsstation kent een aantal leidraden: de portfolio, de portfolioanalyse en natuurlijk ‘het verhaal’ van de student. De twee assessoren hebben enigszins verschillende rollen. Eén van de twee is de hoofdassessor en krijgt het gehele portfolio (arme ruggen) en de portfolioanalyse te lezen, de ander alleen de portfolioanalyse. Dan wordt je gedurende 25 minuten opgesloten met twee mensen die je het hemd van het lijf vragen. Na deze 25 minuten mag je even ophoepelen en gaan ze in beraad. Dat is het ergste moment. Of misschien toch het volgende: de uitslag. Als je op een gegeven moment vijf maal (voor iedere rol één keer) minimaal een ‘voldoende’ hebt gescoord voor het competente niveau: Gefeliciteerd! Tijd om de eed af te leggen.
In het volgende deel: valkuilen en voordelen